In zijn nieuwste column duikt PDC-analist Christopher Kempf diep in de statistieken van 2025 om te onderzoeken hoe het gooien als eerste of als tweede in een leg invloed heeft op de prestaties van spelers.
Het is inmiddels een vaststaand feit in de dartswereld: legs waarin je tegen de worp speelt, zijn gemiddeld zo’n 60% moeilijker te winnen dan legs waarin je als eerste mag gooien. Dit voordeel – of nadeel – wordt iets getemperd door de ‘double-in’ regel bij de World Grand Prix, maar bij alle andere 501-toernooien ligt het gemiddelde winstpercentage voor spelers die als tweede gooien rond de 38%.
Tenzij spelers op een bijzondere manier hun nauwkeurigheid weten te verbeteren in legs waarin ze tegen de worp spelen, zal elk verschil in prestaties tussen legs waarin zij als eerste of als tweede gooien waarschijnlijk een onbewuste reactie zijn op deze omstandigheden.
Maar hoe bepalen we eigenlijk of een speler echt uitblinkt in het gooien? Alleen kijken naar het gemiddelde per leg is onvoldoende. Spelers die als eerste gooien, hebben meer kans om dubbels te raken en daardoor lagere averages dan spelers die als tweede gooien, die vaak simpelweg niet proberen te finishen – vooral op het hoogste niveau.
Factoren
Toch beginnen bijna alle spelers een leg met drie scoringsbeurten. Eén van de weinige factoren die verklaart hoeveel een speler gemiddeld scoort in deze beurten, is of hij tegen de worp van zijn tegenstander speelt.
We verwachten niet dat de meeste spelers grote verschillen laten zien tussen deze twee scenario’s. Maar bij de weinige spelers die wel significant beter scoren met of tegen de worp, kun je spreken van een duidelijke voorkeur.
Topspelers als Luke Littler, Michael van Gerwen, Gary Anderson, Raymond van Barneveld, Luke Humphries en Peter Wright scoren allemaal gemiddeld minstens één punt meer per bezoek als ze eerst mogen gooien dan wanneer ze tegen de worp spelen. Waarom? Hoewel één punt per bezoek bescheiden lijkt, is het statistisch significant en komt het vaak genoeg voor om te suggereren dat de pijn van een ‘break’ scherper wordt naarmate spelers ouder en ervarener worden.
Hoewel deze correlatie niet automatisch betekent dat een hoger gemiddelde bij de worp ook meer wedstrijdzeges garandeert, presteren de meeste topspelers beduidend beter als ze mogen beginnen.
Price
Een uitzondering op deze trend is Gerwyn Price, die juist iets beter scoort als tweede worp: hij bereikt een gemiddelde van 183 na negen darts bij eerste worp, tegenover 179 bij tweede worp. Wordt Price beïnvloed door een ander psychologisch effect? Spreekt de spanning van een ‘break’ hem juist meer aan dan het behoudende spel van bijvoorbeeld Raymond van Barneveld?
Waarom zijn er niet meer spelers zoals Stephen Bunting, die nagenoeg hetzelfde scoringsgemiddelde heeft ongeacht of hij als eerste of tweede gooit? Zelfs spelers met extreme voorkeuren, zoals Justin Hood (13 punten minder na negen darts bij eerste worp) of Brendan Dolan (12 punten beter bij tweede worp), winnen niet significant meer legs op basis van hun voorkeur.
Onwaarschijnlijk
Het lijkt onwaarschijnlijk dat een hoger scoregemiddelde in bepaalde legs tot nadeel werkt, maar het verschil lijkt los te staan van factoren als nauwkeurigheid bij dubbels die uiteindelijk bepalend zijn voor het winnen van een leg.
Hebben we hier te maken met een betekenisloze statistiek? Als een betere score niet leidt tot meer legs winnen, wat voegt het dan toe? Het geeft ons vooral een unieke blik in de psychologie van de spelers.
Als een verschil van tien punten per negen darts geen invloed heeft op de winstkansen, dan lijkt het erop dat het verschil in scoring vooral een onbewuste voorkeur weerspiegelt: een neiging om de eigen worp te verdedigen of juist de worp van de tegenstander te ondermijnen. In een sport die zo wordt bepaald door mentale kracht en strategie, zijn dit soort inzichten wellicht waardevoller dan ze in eerste instantie lijken.