In de wereld van professioneel darts is er één statistiek die vaak voor het nodige spektakel zorgt: de zogeheten ton-plus checkouts – oftewel alle finishes vanaf 100 en hoger. Het publiek gaat uit zijn dak wanneer een speler een 170-finish uitgooit, en ook de commentatoren maken er graag een hoogtepunt van. Maar wie beter kijkt, ontdekt dat niet alle hoge finishes evenveel zeggen over de klasse van een darter. Sterker nog: de manier waarop de PDC en andere statistiekvolgers deze cijfers presenteren, doet sommige prestaties tekort en overschat andere.
Waarom de 100-finish te veel gewicht krijgt
Een checkout van precies 100 is statistisch gezien een van de minst indrukwekkende ton-plus finishes. Topdarters werken deze vaak in twee pijlen weg (T20, D20) en slagen er binnen drie darts bijna in de helft van de gevallen in. Dat geeft de 100-finish een onevenredig gewicht in de statistieken, omdat hij relatief eenvoudig is vergeleken met bijvoorbeeld een 161- of 170-finish, waar drie perfecte darts nodig zijn.
Hierdoor worden de meest lastige checkouts, waar geen enkele ruimte voor foutmarge bestaat, ondergewaardeerd. Een 167-finish is immers een meesterwerk van precisie, maar krijgt in de statistieken dezelfde status als een routineuze 100.
Het probleem van data en context
Om een eerlijk beeld te schetsen van de checkout-kwaliteiten van een speler, zou men eigenlijk moeten kijken naar het aantal pogingen dat nodig was om een finish te voltooien. Een speler die tien keer 161 probeert en er één uitgooit, laat een heel ander beeld zien dan iemand die dat kunstje in drie van de tien pogingen flikt.
Daarnaast vergt een betrouwbaar beeld een groot aantal data. Maar darts is een sport van vormpieken en -dalen: een speler die in 2021 moeite had met 132-finishes kan in 2025 ineens veel scherper zijn. Een treffend voorbeeld is Simon Whitlock: tussen 2017 en nu noteerde de Australiër een indrukwekkend percentage van 14% op de 132-finish. Maar nu hij zijn PDC Tour Card kwijt is, ontbreekt de data om zijn niveau in 2025 nog accuraat te meten.
Indeling in moeilijkheidscategorieën
Om meer inzicht te krijgen, hebben analisten geprobeerd finishes te groeperen naar moeilijkheidsgraad. Daarbij onderscheiden we grofweg vier categorieën:
- Treble-treble-bull finishes (TTB)
Denk aan 161, 164, 167 en de iconische 170. Deze vereisen twee triples en de bullseye.
- Treble-treble-double finishes (TTD)
Bijvoorbeeld 131, 133, 134 en alle finishes tussen 136 en 160. Hier zijn twee triples nodig gevolgd door een dubbel.
- Treble-single-bull finishes (TSB)
De 121 tot en met 130. Hier is ruimte voor een kleine afwijking, omdat een gemiste triple vaak kan worden gecorrigeerd via de bull.
- Treble-single-double finishes (TSD)
De lagere driecijferige finishes (99 tot 120, met uitzondering van 100). Hierbij kan een speler variëren in routes, zoals 116 via T19 of T20.
Door deze indeling ontstaat een genuanceerder beeld van waar spelers werkelijk in uitblinken.
Littler versus de rest
Het zal niemand verbazen dat
Luke Littler ook in deze statistieken de toon zet. De 18-jarige Engelsman staat bekend om zijn verwoestende 170-finishes – dit jaar gooide hij er al acht. Daarmee komt hij uit op een verbluffend percentage van 7,1% op TTB-finishes, bijna drie keer beter dan het PDC-gemiddelde van 2,6%.
Toch is Littler niet onaantastbaar. Op de TTD-finishes (131–160) staat hij slechts zesde, terwijl Josh Rock, Jonny Clayton en Cameron Menzies hier de leiding nemen. Zij halen zelfs meer dan 10% succes op deze categorie. Interessant is dat juist de ogenschijnlijk ‘eenvoudige’ 160-finish vaker wordt uitgegooid, terwijl zeldzamere opties zoals 131 en 133 veel lager scoren.
Luke 'The Nuke' Littler in actie
Wanneer we kijken naar de TSB-finishes (121–130), verschuiven de verhoudingen opnieuw. Opvallend genoeg behoort Littler hier tot de zwakkere broeders, met slechts 10,6% succes en daarmee in het onderste derde deel van de PDC.
Rob Cross schittert daarentegen met ruim 20% nauwkeurigheid – de enige speler die deze grens overschrijdt. Jonny Clayton onderscheidt zich als specialist op de 121-finish, die hij in meer dan 30% van zijn pogingen uitgooit. Toch zakt hij op andere finishes in deze reeks terug naar onder het gemiddelde.
Bij de TSD-finishes (99–120) herpakt Littler zich en voert hij de ranglijst aan met bijna 30% succes. Hij krijgt gezelschap van Ross Smith, die uitblinkt met 29,1%. Dat is extra opvallend, omdat Smith op TTB-finishes (161–170) nog geen enkele keer succesvol was in 150 pogingen in 2025.
Dit contrast benadrukt hoe weinig correlatie er soms is tussen verschillende categorieën. Cameron Menzies bijvoorbeeld behoort tot de besten op TTD-finishes, maar bungelt bijna onderaan op TSD, met slechts 16%.
Het belang van gedetailleerde statistieken
Het simpelweg optellen van hoge finishes doet dus geen recht aan de werkelijkheid. Een speler met drie ton-plus finishes in een wedstrijd kan in feite veel minder indrukwekkend hebben gepresteerd dan iemand die één keer een 170 uitgooit.
Bovendien onthullen de gedetailleerde statistieken interessante verrassingen:
- Scott Williams is bijvoorbeeld succesvoller op 121–130 finishes dan op de ‘gemakkelijkere’ 101–120.
- Jelle Klaasen gooide twee keer een finish boven de 160 in 70 pogingen, maar faalde volledig tussen 136 en 160 ondanks twee keer zoveel kansen.
Dit soort inzichten helpt niet alleen om spelers eerlijker te vergelijken, maar ook om te begrijpen waar hun sterktes en zwaktes liggen tegenover specifieke tegenstanders.
Conclusie
Het beeld van ton-plus checkouts verdient veel meer nuance dan vaak wordt geschetst. Waar de ruwe cijfers soms suggereren dat alle hoge finishes gelijk zijn, laat een diepere analyse zien dat elke categorie zijn eigen dynamiek heeft en dat spelers zelden overal even sterk in zijn.
Luke Littler mag dan de koning zijn van de 170-finish, Rob Cross blinkt uit in de 120’s en Ross Smith maakt indruk in de lage driecijfers. Samen tonen zij aan dat darts veel meer is dan alleen het gooien van triples en dubbels: het gaat om timing, specialisme en mentale kracht op de momenten dat het écht telt.