In de
Tops & Tales-podcast van PDC-scheidsrechter
Huw Ware vertelde voormalig PDC-speler
Paul Nicholson openhartig over zijn indrukwekkende reis van een moeilijke jeugd in Blyth, Northumberland, naar het worden van een van de meest opvallende persoonlijkheden in de dartwereld.
Nicholson, bekend om zijn vurige karakter en memorabele prestaties — waaronder zijn zege op de Players Championship Finals in 2010 en een finaleplaats op de World Cup of Darts met Australië — nam ons mee terug naar zijn beginjaren, de uitdagingen binnen en buiten het darts, en de levenslessen die hij onderweg leerde.
Huw Ware (HW): Paul, je groeide op in Blyth, toch? Dat is in Northumberland, vlakbij Newcastle?
Paul Nicholson (PN): Klopt. Ik ben opgegroeid in Blyth, een plaats die vooral bekendstaat om de Spartans. Technisch gezien ben ik geboren in Newcastle, in een ziekenhuis dat inmiddels niet meer bestaat. Omdat ik geboren ben aan de oever van de rivier de Tyne, mag ik mezelf een echte Geordie noemen. Dat moet ik even duidelijk maken, want mensen vragen me vaak of ik uit Sunderland kom. Maar ik kom écht uit Newcastle, ik ben een Geordie.
HW: Waarom denken mensen dat je uit Sunderland komt?
PN: Geen idee, ze weten het gewoon niet beter.
HW: Je hebt wel een typische Geordie-accent. Tenzij iemand wist dat je in Australië hebt gewoond — daar komen we zo op terug — zou je denken dat je je hele leven in Newcastle bent geweest.
PN: Ik ben inderdaad in Newcastle geboren, maar opgegroeid in een klein dorpje vlakbij Cramlington, ook in Northumberland. Dat dorp is bekend door komiek Ross Noble, en ik geloof dat een van de Gladiators daar ook vandaan kwam. Toen ik negen was, in 1988, verhuisden we naar Blyth. Destijds was het een arme plek, met een haven en een kleine voetbalclub, maar nauwelijks werk. Mijn vader had het zwaar om aan de bak te komen. In zo'n omgeving werden goedkope sporten populair, en darts was toen echt groot — ook al kampte de sport in '88 met problemen rond tv-contracten en de BDO-politiek. Ik was er helemaal gek van, net als veel mensen daar.
HW: Zo kwam darts dus je leven binnen? En in zo’n omgeving waren kroegen en de pubcultuur belangrijk, neem ik aan?
PN: Vreemd genoeg gingen mijn ouders bijna nooit naar de kroeg toen ik jong was. Mijn moeder was zwanger van mij toen ze een darttrofee won, dus misschien zit het er wel in. Maar ze konden het zich niet veroorloven om uit te gaan, dus zij gingen niet. Mijn broer, mijn zussen en ik vermaakten onszelf. Ik keek op tv en dacht: 'Dat kan ik ook.' Dan ging ik zelf iets maken of zoeken om het uit te proberen.
Ik herinner me nog de Gemenebestspelen van 1986 — Mick Hill was toen de beste speerwerper van het Verenigd Koninkrijk. Ik vroeg mijn vader om een speer te maken. Hij vond een bamboestok, bond er een touw aan en ik gooide ermee rond. Maar darts was altijd waar ik het beste in was. Zelfs zonder bord mikte ik op stukken hout of maakte ik zelf dartborden van kartonnen dozen. Toen ik eindelijk een echt dartbord kreeg, was dat snel versleten — ik stond constant te gooien.
HW: Weet je nog wat je eerste drie darts waren?
PN: Nee, ik was te jong. Ik heb een foto ergens (die nooit openbaar zal worden) waarop ik alleen een trui aanheb — niks anders — en ik ben twee of drie jaar oud en probeer de worp van Jocky Wilson in de tuin na te doen.
HW: Dus darts zat er eigenlijk altijd al in, onbewust?
PN: Ja, ik was twee of drie toen Jocky in '82 wereldkampioen werd. Ik kopieerde wat ik op tv zag — Jocky, Eric Bristow, Bob Anderson, Richie Burnett, Dennis Priestley. Toen waren er nog geen coaches of academies, je deed het gewoon na.
HW: Zou je jonge darters vandaag aanraden om ook zo te leren?
PN: Nee, ik zeg: wees jezelf. In mijn tienerjaren deed ik mijn huiswerk, gooide ik op het bord en zat ik de buren tot één of twee uur 's nachts lastig te vallen. We hadden geen begeleiding, tenzij je in een van de weinige jeugdprogramma's zat. Pas toen ik 18 was, vond ik mijn eigen worp, door veel vallen en opstaan. Tegenwoordig hebben kinderen gekwalificeerde coaches en veilige plekken om vanaf het begin de juiste techniek te leren.
HW: Wanneer sloeg de dartsmicrobe echt toe?
PN: Mijn schoolvrienden wisten altijd dat ik goed was. Op de middelbare school waren er maar drie van ons die echt konden gooien — Paul Critchley, Kevin McGarry en ik. Kevins moeder speelde county darts, en hij was waarschijnlijk de beste in de buurt, maar ik dacht altijd dat ik beter was. We konden pas in de zesde klas spelen, waar een bord in een kamertje stond.
Toen ik 16 was, overtrad ik de regels. Mijn vrienden en ik bedachten een plan: ik zou naar de Coronation Club in Blyth gaan en zeggen dat ik 18 was, met een valse naam. Ik speelde zes of zeven potjes voordat ze erachter kwamen. Het was een klein dorp, dus iedereen kent iedereen. Maar toen ontdekte ik dat ik het kon opnemen tegen goede spelers. Mijn ouders kregen een uitbrander, maar beloofden dat ze me zelf mee zouden nemen als ik 18 werd — en dat deden ze.
HW: Hoe was school voor jou?
PN: Ik was serieus met school en haalde goede cijfers. Maar ik wilde het niet te veel laten merken, want ik wilde bij de coole kinderen horen. Ik was aanvoerder van twee voetbalteams, speelde cricket, badminton, atletiek. Darts stond op een lager pitje, want er was nergens een bord om op te spelen. Uiteindelijk stopte ik met voetbal door blessures. Ik ging met vooral B's van school, waar eigenlijk A's inzaten — ik werd afgeleid door persoonlijke dingen.
HW: Wat wilde je na school gaan doen?
PN: Ik wilde agent worden. Ik was opgegroeid tussen nette mensen, was zelf slachtoffer van een misdrijf, en wilde criminelen pakken. Maar toen ik 18 was, klapte ik mijn elleboog 30 graden achterover bij een voetbalongeluk. Ik kon mijn arm niet genoeg buigen om de fysieke test van de politie te halen. Ook bij de RAF ging het niet door vanwege die arm. Toen heb ik een NVQ in retail gedaan en gewerkt in kleding, sport en financiën.
HW: Was darts ondertussen nog steeds belangrijk?
PN: Zeker. Van mijn 18e tot 24e speelde ik competitie — county darts voor Northumberland, Super League voor Blyth, en met goede spelers zoals de vader van Chris Dobey, Gordon.
HW: Hoe kwam je in Australië terecht?
PN: Per ongeluk. In 2004 werkte ik bij NatWest/RBS, en zij hadden een programma om in het buitenland te werken. Ik keek naar Amerika — Boston, New York, Pittsburgh. Maar op een avond wilde ik niet uitgaan, werd ik toch meegesleept naar Whitley Bay, en ontmoette mijn toekomstige vrouw, Linda, uit Melbourne. Zes maanden later besloten we dat ik voor een jaar naar Australië zou gaan. We trouwden in 2006, maar die jaren waren turbulent.
HW: En darts in Australië?
PN: Binnen een week nam mijn schoonvader me mee naar de lokale spelers. Ze stuurden me naar Dandenong, waar ik in de tweede divisie begon, maar snel promoveerde. Ik speelde tegen staatsspelers als Dean Gibbs, Tommy Hyland en Steve Duke Sr. Mijn spel verbeterde enorm.
Ik deed mee aan de Australian Masters in Geelong, een wereldranglijsttoernooi. Ik ontmoette Simon Whitlock, Tony David, Graham Hunt — de sterren van het Australische darts. In het begin was ik nerveus, maar in 2007 speelde ik tegen Tony David en verloor 4–2. Toen ik wegliep zei ik tegen mijn vrienden: 'Die moest ik winnen.' Vier woorden die mijn leven veranderden — vanaf dat moment maakte het niet meer uit tegen wie ik speelde.